
Duurzame energie
1 Wat is duurzame energie?
Onze Nederlandse energievoorziening is betrouwbaar. Zo betrouwbaar dat het vanzelfsprekend is geworden. Pas bij grote storingen blijkt hoe afhankelijk iedereen van energie is. Als de kwaliteit van de huidige energie voorziening zo moet blijven, zal er de komende jaren veel moeten veranderen.
Van het opwekken van elektriciteit, kracht en warmte heeft het milieu veel te lijden. Met name vanwege deze milieuschade zal het gebruik van fossiele brandstoffen (zoals aardgas, steenkool en olie) in de toekomst moeten afnemen. Daarnaast worden de voorraden aan fossiele brandstoffen op termijn schaars. Inzet van duurzame bronnen zoals windenergie komt aan deze bezwaren tegemoet. Alhoewel er al veel duurzame energieprojecten zijn gerealiseerd, is de bijdrage aan het totale Nederlandse energieverbruik nog maar beperkt. Komende decennia zal die bijdrage van ‘marginaal duurzaam’ naar ‘overwegend duurzaam' moeten groeien. Niet alleen voor onszelf, maar ook voor volgende generaties.
1.1 Wat valt er onder duurzame energie?
Oneindige processen
De drie belangrijkste processen die zorgen voor allerlei duurzame bronnen op
aarde zijn:
- Zwaartekracht
- Kernfusie in de zon
- Radioactief verval in de aardkern
De tijdschaal waarop deze processen zich afspelen is voor menselijke begrippen oneindig lang; de ‘voorraden’ voor de duurzame bronnen zijn onuitputtelijk.
Duurzame bronnen
Verschillende vormen van duurzame bronnen zijn:
- Getijdenwerking
- Verdamping/neerslag
- Wind
- Golven
- Smelten van ijs
- Oceaanstromingen
- Verwarming van oceanen
- Biomassaproductie (groei bomen en planten)
- Aardwarmte (Geothermische energie)
- Duurzame-energie
Uit deze duurzame bronnen ontstaat duurzame energie zoals:
- Getijde energie
- Golfenergie
- Oceaanstromingsenergie
- Waterkracht
- Windenergie
- Zonne-energie
- Warmtepompen (temperatuur van omgevingswarmte ‘oppompen’)
- Energieopslag (seizoenopslag warm en koud water in de bodem)
- Geothermie (aardwarmte)
- Biomassa
Op deze website is ondermeer informatie te vinden over de volgende vormen van duurzame-energie:
2 De toekomst van duurzame energie in Nederland en in de Wereld
Onze Nederlandse energievoorziening is betrouwbaar. Zo betrouwbaar dat we het vanzelfsprekend zijn gaan vinden. Pas bij grote storingen blijkt hoe afhankelijk we van energie zijn geworden: niets doet het meer en alles loopt in het honderd. Als we de kwaliteit van de huidige energievoorziening willen handhaven, zal er de komende jaren veel moeten veranderen.
Het opwekken van elektriciteit, kracht en warmte gaat immers gepaard met schadelijke effecten op het leefmilieu. Met name vanwege deze milieuschade zal het gebruik van fossiele brandstoffen (zoals aardgas, steenkool en olie) in de toekomst moeten afnemen. Daarnaast worden de voorraden aan fossiele brandstoffen op termijn schaars. Inzet van duurzame bronnen zoals windenergie komen aan deze bezwaren tegemoet. Alhoewel er in absolute zin al veel duurzame energieprojecten zijn gerealiseerd, is de bijdrage aan het totale Nederlandse energieverbruik nog maar beperkt. Komende decennia zal die bijdrage van "marginaal duurzaam" naar "overwegend duurzaam" moeten groeien. Niet alleen voor onszelf, maar juist ook voor onze kinderen.
Energiebesparingsbeleid (incl. duurzame energie) werd onderdeel van het Nederlandse energiebeleid in 1973-1974, toen de wereld werd geconfronteerd met de eerste oliecrisis. Energiebesparing was één van de hoofdthema’s in de energienota van 1974 waarbij de eindigheid van fossiele energiebronnen een belangrijke rol speelde. Na de tweede oliecrisis in 1979-1980 verscheen de Tweede Energienota (1979), waarin energiebesparing en diversificatie van de energiebronnen voor elektriciteitsproductie belangrijke thema’s waren. In de periode 1985-1989 nam de overheidssteun voor energiebesparing en duurzame energie af, met name door de lage energieprijzen en de afschaffing van subsidies. Na deze periode verschenen beleidspublicaties als Nationaal Milieubeleidsplannen (NMP-1 en NMP-Plus) en Energiebesparingnota’s waarin beleidsdoelstellingen waren opgenomen ten aanzien van de bijdrage van de verschillende duurzame energiebronnen aan de energievoorziening in Nederland gedurende de periode 1990-2010. In de Derde Energienota uit 1995 zijn deze doelstellingen bijgesteld. De aanleiding voor de Derde Energienota was niet een oliecrisis, maar de verwachte grote veranderingen als gevolg van de liberalisering van de energiemarkten.
Doelstelling
De Nederlandse overheid streeft naar een aandeel duurzame energie in het totale energieverbruik van 3% in het jaar 2000 (78 PJ). Over tien jaar moet dat aandeel 5% zijn. In 2020 moet het aandeel duurzame energie ten opzichte van 2000 verdrievoudigd zijn tot 10% (288 PJ). Bio-energie (43%), warmtepompen (24%) en windenergie (17%) leveren daarin dan de belangrijkste bijdragen, (zie diagram).

Figuur 1: Aandeel van de verschillende vormen van duurzame-energie
Mede onder invloed van het broeikaseffect is ook de Europese Unie bezig haar beleid op het gebied van duurzame energie aan te scherpen. De EU wil de bijdrage van duurzame energie aan het energieverbruik in 2010 verdubbeld hebben tot 12% (nu ca. 6%). Daarnaast zijn er afspraken vastgelegd in het Kyoto Protocol over het reduceren van de broeikasgassen. De geïndustrialiseerde landen hebben zich verplicht hun uitstoot van broeikasgassen te reduceren in de periode 2008 tot 2012, zodanig dat in deze periode de gezamenlijke uitstoot gemiddeld ten minste 5% onder het 1990 niveau uitkomt. Per land gelden uiteenlopende reductieverplichtingen, voor het EU en Nederland geldt een reductie van respectievelijk 8% en 6%.
Beleidsthema’s
Voor het bereiken van de doelstelling op het gebied van duurzame energie worden door de overheid drie thema’s onderscheiden:
- Verbetering van de prijs-prestatieverhouding;
- Stimulering van de marktpenetratie;
- Aanpak van bestuurlijke knelpunten.
Deze thema’s staan nader uitgewerkt in "Duurzame Energie in Opmars, actieprogramma 1997-2000" uit 1997 en "Duurzame Energie in Uitvoering, voortgangsrapportage 1999" van het ministerie van Economische Zaken. Startpunt en uitgangspunten voor dat beleid zijn verwoord in de Derde Energienota uit 1995.
- Verbetering van de prijs-prestatieverhouding
Door onderzoek en ontwikkelingsprogramma’s voor de diverse duurzame energiebronnen wordt een forse verbetering van de prijs-prestatieverhouding bereikt. Niet alleen in het laboratorium, maar ook in de praktijk moeten demonstratieprojecten laten zien dat bepaalde (technische) verbeteringen of nieuwe technologieën ook werken. Voor praktisch alle bronnen zijn programma’s vastgesteld met doelstellingen op het gebied van kostenreductie en/of opbrengstverbetering. In deze programma’s worden ook demonstratieprojecten ondersteund. Afstemming binnen Nederland met onderzoek en onderzoeksbehoeften van bedrijfsleven en energiesector is een voortdurend punt van aandacht. Financiële ondersteuning door de overheid voor ontwikkeling en demonstratieprojecten gebeurt vanuit het programma Economie, Ecologie en Technologie (EET) en Besluit Subsidies Energieprogramma’s (BSE). Tevens worden met diverse partijen convenanten gesloten om tot inspanningsverplichtingen te komen met betrekking tot het stimuleren van specifieke duurzame energieopties. Buiten Nederland vindt afstemming plaats met de diverse Europese stimuleringsprogramma’s op het gebied van duurzame energie (voorbeelden hiervan zijn: THERMIE en ALTENER). - Stimulering marktpenetratie
De overheid stimuleert de marktpenetratie van duurzame energie in financiële zin met enkele fiscale regelingen die voor bijna alle duurzame energiebronnen gelden. Daaronder vallen vrijstelling van Regulerende Energiebelasting (REB of ecotaks), de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL), Groen beleggen en de energie-investeringsaftrek (EIA). Verder zijn er nog aparte subsidies en fiscale instrumenten die verschillend zijn per duurzame energieoptie en die door verschillende instanties worden beheerd, zoals onder andere de Subsidieregeling Energievoorziening in de Non-profit en bijzondere sectoren (EINP), het CO2-reductieplan en de Uitvoeringsregeling Energiepremie (EPR). Daarnaast heeft de overheid afspraken gemaakt met de energiebedrijven in Nederland voor het vergroten van het aandeel duurzame energie in hun levering.
GroenLabels en Groencertificaten
De mogelijkheden voor het opwekken van duurzame-energie zijn in Nederland niet overal hetzelfde. Zo is windenergie aan de kuststrook aanzienlijk goedkoper dan in het binnenland. Voor het winnen van dunningshout (bio-energie) is aanwezigheid van bossen of grote parken een voorwaarde. Om als afzonderlijk energiebedrijf toch aan de taakstelling te kunnen voldoen, kan duurzame energie verhandeld worden in de vorm van zogenaamde GroenLabels. Als een energiebedrijf zelf niet voldoende duurzame-energie kan opwekken om aan de taakstelling te voldoen, kan het duurzame-energie inkopen. Dat kan bij een ander energiebedrijf, maar ook bij particuliere producenten van duurzame-energie. De taakstelling voor de energiebedrijven zorgt voor schaarste op de `groene label markt’. Producenten kunnen daardoor een hogere prijs bedingen voor deze labels. Per 1 juli 2001 zijn de GroenLabels vervangen door in de wet verankerde groencertificaten. Groencertificaten zijn een soort verhandelbare garantiebewijzen voor duurzame energie. - Aanpak van bestuurlijke knelpunten
Op het moment dat een bepaalde duurzame energiebron rijp is voor grootschalige marktintroductie kunnen zich allerlei knelpunten voordoen in besluitvorming en regelgeving. Deze knelpunten ontstaan bijvoorbeeld bij het verlenen van de benodigde vergunningen. Overheid en enkele windrijke provincies hebben reeds in 1992 afspraken gemaakt over het te plaatsen windenergievermogen per provincie. Realisatie blijft achter en daarom wordt de overeenkomst met de provincies opnieuw bekeken. In het kader van het ‘Structuurschema Elektriciteitsvoorziening’ wordt ruimte gezocht voor zeer grote windparken. Ook wordt toepassing van windenergie op zee voorbereid. Bij het ontwikkelen van nieuwbouwlocaties zijn er in principe grote mogelijkheden voor de toepassing van duurzame energie. Door het nieuwe karakter is de besluitvorming rondom deze locaties meestal nog niet ingericht op een optimale inzet van energiebesparing en toepassing van duurzame energie. Dit knelpunt wordt aangepakt door uitvoering van het programma Optimalisering van de Energie-infrastructuur (OEI).
Een ander knelpunt heeft te maken met milieu-inpassingen van biomassa. In de praktijk blijkt dat bij energiewinning zich twee milieuknelpunten voordoen, namelijk de relatie met het afvalstoffenbeleid (veel biomassastromen komen vrij als reststromen) en emissies naar de lucht. Geprobeerd wordt om eenduidige, landelijk werkende regels op te stellen met betrekking tot onderscheid afval en andere stoffen en emissie-eisen bij verbranding en vergassing van biomassa ten behoeve van energieopwekking.
Inpassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving is ook mogelijk door de regelgeving aan te scherpen. De mate waarin een nieuwbouwhuis of nieuwbouwprojecten fossiele brandstoffen gebruiken, wordt uitgedrukt in zogenaamde Energie Prestatie Coëfficiënten (EPN, EPL, EPB). Hoe lager het energieverbruik en hoe groter het aandeel duurzame bronnen in de opwekking, hoe lager de coëfficiënt. Door voor nieuwbouw een steeds lagere Energie Prestatie Coëfficiënt te eisen, wordt de toepassing van duurzame bronnen bevorderd.
Kosten
Gemiddeld over alle bronnen is duurzame energie op dit moment duurder dan fossiele energie. Om met fossiele energie te kunnen concurreren, dient de kostprijs van duurzame energie te dalen. Er zijn enkele duurzame energiebronnen die nu al concurrerend zijn: koudeopslag in de industrie, aardwarmte en stortgas. De bijdrage van deze bronnen aan de realisatie van de overheidsdoelstelling is echter relatief beperkt.
Duurzame energiebronnen die in de buurt van de prijs van fossiele brandstoffen komen zijn windenergie, waterkracht en bio-energie. De zonneboiler en warmtepomp zijn duurder, maar bieden mogelijkheden tot prijsverlaging. De duurste duurzame energiebron is fotovoltaïsche zonne-energie. Niettemin zijn de verwachtingen -zeker op middellange termijn- hooggespannen.
Maatschappelijke kosten:
Kosten die normaliter in de kostprijsberekeningen voor energiebronnen worden meegenomen zijn: winningskosten, transportkosten, investeringskosten voor de opwekkingsinstallatie en kosten voor onderhoud en beheer. Kosten die ontstaan door allerlei schadelijke milieueffecten en uitputting van delfstoffen worden doorgaans niet in de kostprijs van fossiele brandstoffen doorberekend.
Voorbeelden van die kosten zijn: gezondheidskosten, kosten die samenhangen met het stijgen van de zeespiegel ten gevolge van het broeikaseffect zoals het ophogen van dijken of aanleggen van grote stormvloedkeringen, kosten die samenhangen met het extremer worden van het klimaat en de toenemende invloed van menselijke activiteiten op de natuur (overstromingen). De maatschappelijke kosten die samenhangen met energieopwekking uit fossiele brandstoffen zijn vele malen hoger dan die van duurzame energie. Als deze kosten wel worden meegerekend, blijkt dat duurzame energie goedkoper is dan energie uit fossiele brandstoffen.
REB (ofwel ecotaks):
Met de zogenaamde ‘vergroening’ van het belastingstelsel geeft de overheid een aanzet voor het doorberekenen van maatschappelijke kosten voor energie uit fossiele brandstoffen. Het gebruik van fossiele energie wordt inmiddels extra belast met de Regulerende Energiebelasting, ook wel ecotaks genoemd. Gebruik van energie uit duurzame bronnen is hier in principe van vrijgesteld, zoals het kopen van groene elektriciteit bij een energiebedrijf. Hierdoor verbetert de concurrentiepositie van duurzame energie ten opzichte van energie uit fossiele brandstoffen.
De REB bedraagt op dit moment voor elektriciteit 6,9 €cent per kilowattuur en 14,3 €cent per m3 aardgas (inclusief BTW) voor kleinverbruikers. De REB wordt overigens voor een groot deel via de inkomstenbelasting en via de Energiepremie weer naar de burger teruggesluisd. De rest wordt gebruikt voor het betalen van hogere vergoedingen voor energie uit duurzame bronnen.
Stand van zaken
Duurzame energie wordt nog maar sinds kort als integraal thema door de overheid en de energiesector opgepakt. Door de ruime beschikbaarheid van het goedkope aardgas en het relatief schone karakter van deze brandstof, kenmerkt de ontwikkeling van duurzame energie in Nederland zich door een late start.
Figuur 29: stand van zaken | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
PRIVATE Duurzame energie | Realisatie in PJ vermeden fossiele brandstoffen | |||||
1990 | 1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | |
Windenergie | 0,5 | 2,6 | 3,6 | 3,9 | 5,3 | 5,3 |
Zon-pv | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,1 |
Zon-thermisch | 0,1 | 0,2 | 0,3 | 0,3 | 0,3 | 0,4 |
Aardwarmte | - | - | -- | - | - | - |
Warmte/koude-opslag | 0,0 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,2 | 0,5 |
Warmtepompen | p.m. | 0,1 | 0,1 | 0,2 | 0,2 | 0,2 |
Waterkracht | 0,7 | 0,7 | 0,7 | 0,8 | 0,8 | 0,7 |
Bio-energie | 17,5 | 18,7 | 21,5 | 26,0 | 26,4 | 28,1 |
- Afvalverbranding | 6,4 | 5,6 | 7,8 | 11,5 | 11,4 | 12,1 |
- Biomassaverbranding | 8,2 | 8,2 | 8,5 | 9,2 | 9,8 | 10,6 |
- Stortgas | 0,6 | 2,0 | 2,1 | 2,0 | 1,9 | 1,8 |
- Overige vergisting | 2,3 | 2,9 | 3,1 | 3,3 | 3,3 | 3,6 |
Totaal | 18,8 | 22,4 | 26,2 | 31,3 | 33,5 | 35,3 |
Begin 2000 werd bijna 1,2% van het Nederlandse energieverbruik gedekt door duurzame energiebronnen (ruim 35 PetaJoule vermeden fossiele brandstoffen). De belangstelling voor duurzame energie is groot, er is sprake van een snel groeiend aantal initiatieven voor duurzame energieprojecten.